uit de weg gaan (v) (beweging) | dar paso (v) (beweging) |
uit de weg gaan (v) (beweging) | dejar sitio (v) (beweging) |
uit de weg gaan (v) (vermijden) | evitar (v) (vermijden) |
uit de weg gaan (v) (persoon) | apartarse (v) (persoon) |
uit de weg gaan (v) (persoon) | dejar sitio (v) (persoon) |
uit de weg gaan (v) (beweging) | abrir paso (v) (beweging) |
uit de weg gaan (v) (vermijden) | eludir (v) (vermijden) |
uit de weg gaan (v) (persoon) | abrir paso (v) (persoon) |
uit de weg gaan (v) (beweging) | hacerse a un lado (v) (beweging) |
uit de weg gaan (v) (persoon) | dar paso (v) (persoon) |
uit de weg gaan (v) (vermijden) | esquivar (v) (vermijden) |
uit de weg gaan (v) (beweging) | apartarse (v) (beweging) |
uit de weg gaan (v) (vermijden) | guardarse de (v) (vermijden) |